Column | Aan de maat - Jan-Hein de Wit
16776
page-template-default,page,page-id-16776,page-child,parent-pageid-16576,usm-premium-16.2-updated-2022-11-02,sfsi_plus_16.2,sfsi_plus_count_disabled,sfsi_plus_actvite_theme_default,bridge-core-3.0.1,qode-page-transition-enabled,ajax_fade,page_not_loaded,,qode-title-hidden,qode-theme-ver-28.7,qode-theme-bridge,disabled_footer_bottom,qode_header_in_grid,wpb-js-composer js-comp-ver-6.8.0,vc_responsive

2023-11 AAN DE MAAT

Mijn vader had maar één been. Door een ongeluk in zijn jeugd raakte hij zwaargewond. Het was 1916: spoedeisende hulp was er nog nauwelijks. Zijn been moest worden geamputeerd.

 

In het gezin was het nooit een onderwerp van gesprek. Vader had een houten been. Punt. We kregen het nooit te zien. Hij was altijd gekleed als een heer. Hij liep niet met een stok en vond zich zelf niet invalide. We waren gewend dat hij fietste op een ‘doortrapper’, waarvan een trap was vastgezet. Zoals hij liep werd later soms door een kleinkind geïmiteerd: “Ik ben opa.” De kinderen zouden zoiets niet durven. Het houten been of het ongeluk uit zijn jeugd was nooit een gespreksonderwerp. Sterker nog, je haalde het niet in je hoofd om er ooit over te beginnen. Het was er gewoon niet.

 

Het gevolg is overigens dat in deze tijd, bijna 30 jaar na zijn overlijden, zijn kinderen het onderling niet eens zijn over de feitelijke toedracht van dat grote ongeluk. Maar over het grote taboe in het gezin zijn ze het wel eens.

 

Mijn vader heeft zich, met die handicap, op zijn manier door het leven gevochten. Het probleem negeren heeft hem blijkbaar geholpen. En zo heeft hij het ver gebracht door zich nooit kwetsbaar te tonen. Het zal een bekend beeld zijn bij de mensen van mijn generatie en ouder.

 

Een vader met een geschiedenis van doorzetten en alles willen kunnen (ik zie hem aan zee in de branding staan met een plastic zak om zijn houten voet) levert ook wel mooie verhalen op.

 

In mijn vroege jeugd gingen we in de zomer vanuit Den Bosch naar de Drunense Duinen. Mijn vader had aan de rand van het duingebied een eenvoudig huisje laten bouwen. Het was een grote rijkdom. Een tripje naar de duinen met tassen vol (flessen limonade en broodjes met hagelslag) was het dagelijkse uitje.

 

Voor iemand met een beenprothese is lopen door het rulle zand onmogelijk zonder hulp voor stabiliteit. Maar een stok gebruiken wilde hij niet: dat was voor invaliden! Dat de tocht voor hem moeizaam moet zijn geweest was uiteraard geen onderwerp van gesprek. Hij had zijn eigen oplossing. Met een ruime schare kinderen is er altijd wel een kind dat, qua lengte, de maat heeft van een wandelstok. “Anne!”, riep hij dan. En Annelies kende haar taak. Ze liep dicht naast mijn vader en hij had zijn hand stevig op haar schouder. Gesproken werd er niet. Als je te hard liep, kneep hij wat harder in je schouder.

 

In de rij van groot naar klein in het gezin, komt na Annelies Mirjam. Zij was nog te klein om als wandelstok te dienen. Later, in de tijd dat mijn vader overleed, vertelde Mirjam het onvergetelijke verhaal van het jaar waarin Annelies te groot was als wandelstok. “Mirjam!”, riep hij.

 

Voor haar was dit een groots moment. Het bevel om naast haar vader te komen lopen, betekende dat zij nu ‘aan de maat’ was. Trots was ze, dat vader vaststelde dat ze niet meer het kleine meisje.